Siberië berust op verbeelding
Door Maarten Beks
Uitgever: Kunstbeeld Magazine
Je kunt het wervend zeggen en doordeweeks, zonder PR boventonen. Aldus: Alexander Bobkin, kunstenaar van Siberische origine, woont sinds enige tijd teruggetrokken in een comfortabel bungalowpark met uitzicht op het Reichswald. Men bereikt zijn bijzonder ruime atelier via een bospad. Daar werkt hij aan de grens van Nederland aan een oeuvre van nu al Siberische omvang.
Of zo: Alexander Bobkin, kunstenaar uit de USSR, heeft Siberië achter zich gelaten en wacht nu in Nederland (Groesbeek) in een gewezen bungalowpark, ingericht als voorlopige verblijfplaats (wachtkamer) voor asielzoekenden, op de uiteindelijke beslissing van het ministerie van Binnenlandse Zaken over zijn recht op voortgezet verblijf in het paradijs. Hij woont met vrouw (ook beeldend kunstenaar van beroep) en kinds in een bungalow, kreeg de beschikking over een als atelier te gebruiken zolderverdieping van het service-gebouw en produceert bij het leven. De atmosfeer in het bungalowpark c.q. -kamp is aangenaam. Het uitzicht over een van Nederlands fraaiste en meest onnederlandse landschappen bleef onveranderd en ment ontmoet er tijdens de wandeling een voordelig ogende doorsnee van de wereldbevolking, haast een bloemlezing. Of men er vrolijk van wordt of hoogst gedeprimeerd hangt af van de ‘Redensart’ waarvoor men kiest en van de rubriek van de krant waarvoor men schrijft. De wijze van spreken en denken wordt in hoge mate bepaald door wat men geacht wordt te weten en bereid is te vergeten. Wie zal in dit paradijs mogen blijven, wie niet, en aan welke mate van ellende dient men te denken in het verlengde van dit haast te mooi gesitueerde park als de Vestaalsen -over een maand, over een jaar?- hun duimen benedenwaarts richten. Het geeft te denken, men mag er niet aan denken. ‘Wij zijn zo xenofiel dat we je retourneren’ schreef Kees Stip (NRC Handelsblad, 9 juli 1991). Zulke dingen gebeuren. Als Alexander Bobkin naar Siberië wordt teruggestuurd wordt hij in de onaangenaamste zin van het woord ‘naar Siberië gestuurd’. Bobkin heeft nu -tot 27 oktober- zijn eerste expositie in Nederland. Dat gebeurt -ook dat is niet weinig navrant- in de voorbeeldig ingerichte galerie Delta aan de (zeg maar rustig) statige Oranjesingle in Nijmegen. Dat hij zijn werk op dit niveau kan tentoonstellen heeft van doen met de uitzonderlijke kwaliteit van zijn kunstenaarschap, niet dus met het feit dat hij afkomstig is uit de nieuwe wingewesten en graanschuren van de Westerste kunstwereld in het Oosten, ook niet met de omstandigheid dat hij een Exil-kunstenaar is die asiel zoekt. Wat overdreven pragmatisch gezegd: er zijn mensen die hem, geïnspireerd door Willem van Lieshout, zijn engelbewaarder, graag hier houden omdat zij willen dat hij zijn asiel behoudt en omdat het goed voor ons is dat hij asiel krijgt.
“Men denkt ook dat een kunstenaar van zijn formaat, met zijn thematiek en onwaarschijnlijke werkkracht, zich in nederland weldra uitstekend zal kunnen redden en internationaal naam zal kunnen maken.”
In de integratie zal hem geen moeilijkheden opleveren – hij is het al, hij wordt al erkend -en het zal niet lang duren voor we het als een eer zullen beschouwen hem als een Nederlands kunstenaar te kwalificeren, even Nederlands als Tajiri of Gudmundsson. Nederland is van veel asielanten armer geworden (Portugese Joden, Hugenoten). Zo mag je natuurlijk niet rekenen, maar toch: waarom zouden we die maatstaf dan wel mogen aanleggen als we vrezen dat er op het toelaten van vreemdelingen te veel moet worden toegelegd.
Dubbele moraal
Overigens: Bobkin is geen debutant en in de USSR is hij zeker geen naamloos kunstenaar. Ook de Westerse kunstwereld kende zijn werk al toen hij nog in Siberische industriebekken (meer roet dan sneeuw en in de velden of wegen geen zilveren berk te bekennen) zat weg te kwijnen. Thuis was hij anoniem, een kunstenaar die zich stil hield en stil werd gehouden, maar zijn werk had al heel wat van de wereld gezien en werd representatief genoeg voor de Russische kunst geacht om naar Westerse wereldsteden te worden geëxporteerd. Hij vertegenwoordigde op hoog en officieel niveau de Sovjet-Unie in ‘partibus infidelium’, maar wat goed genoeg is voor Londen en Los Angeles is niet presentabel in eigen parochie. Men bleef thuis halsstarrig trouw aan de eigen maatstaven en bewees buitenshuis lippendienst aan de (onbegrijpelijke) smaak en normen van de vreemdelingen. De perestroika bracht met betrekking tot de cultuurpolitiek een dubbele moraal in zwang. Dat Bobkin in eigen land niets, daarbuiten heel veel, mocht betekenen – zolang hij er economisch geen center wijzer van werd – was geheel conform de nieuwe goede manieren. Hoe dat in zijn werk ging? Volgens Bobkin ging het niet om modern compromis tussen starre Sovjet ideologie (sociaal realisme, etc.) en nieuwe tolerantie, maar tussen twee vormen van pragmatisme. Er was veel te zeggen voor protectionisme binnenlands en vrijhandel buitenlands omdat op die manier de academische (optimistisch realistische) kunstenaars hun privileges en monopolistische posities behielden en niet geschaad konden worden door dissidenten die buitenlandse roem verwierven zonder die in eigen stad of dorp ooit te gelde te kunnen maken. Bovendien: de autoriteiten houden nog steeds niet van kunst die zich baseert op een te vroeg Russisch verleden. De conservatieve kunst volhardt in toekomstvisioenen, de progressieve kunst herdenkt heilsfeiten die zich vóór het jaar Nul van de officiële heilsheer hebben afgespeeld. Geen godsdienst, geen politiek systeem, werd ooit graag herinnerd aan de tijd van vóór de kerstening, vóór de revolutie, vóór de nieuwe leider of voorzitter.
Siberische mythen
De kunst van Bobkin wortelt in Siberische mythen die geen mythen meer mogen zijn. Wat ertoe heeft bijgedragen dat die mythen een ondergronds bestaan zijn gaan leiden laat Bobkin Siberisch. Zijn land is bevolkt door geesten die geen naam meer mogen hebben, door rituele praktijken waarover men zich schaamt. De Westerse kunst staat nadrukkelijk in het teken van de remythologiring en een van haar grootste ambities amities was zelfs dat zij zou worden beschouwen als een restauratie van ‘ het wilde denken’, als een nieuw sjamanisme, een ander animisme, een nieuwe ‘ schOne WIssenschaft’ , die moderne mensen tot strijdgenoten maakt van de eerste mensen. Bobkin is vanaf zijn academietijd een ontdekkingsreiziger in de voorgeschiedenis geweest en hij vond die voortijd – schitterende foto’s getuigen daarvan – in het geheime Siberie. Wat hij zag werd niet het onderwerp van zijn werk maar gaf he wel de sleutel in handen die hem vrije toegang gaf tot het archief van de verbeelding. Voor Bobkin, die een nieuw vaderland zoekt, berustte zijn moederland, Siberia, altijd al op verbeelding.
“Ik schilder niet bewust een droomwereld, maar ons leven bestaat niet alleen uit wat we zien. een groot gedeelte speelt zich af in onze gedachten en gevoelens. Dat schilder ik.”