Tussen droom en nachtmerrie

Door Merel van den Nieuwenhof
Uitgever: Palet Magazine

Terwijl Bobkin thee zet en een stukje appelkruimelgebak afsnijdt, bekijk ik in zijn atelier in de Nijmeegse Krayenhoffkazerne stapels beschilderde sigarenkistjes. ‘Ik rook nog steeds, dus ik moet recyclen,’ legt de kunstenaar uit. ‘Vind je het erg als ik een sigaar opsteek?’ De kistjes zijn kunstwerken op zich, maar vormen soms ook de aanleiding voor een groter schilderij.

Tweede leven

Alexander Bobkin (Novokoeznetsk, Siberië 1952) groeide op in Rusland en had daar een succesvolle carrière als kunstenaar. Hij exposeerde veel, musea kochten zijn werk aan en vorig jaar viel hem nog een grote solotentoonstelling met ouder werk ten deel. Zevenentwintig jaar geleden kwam hij naar Nederland en maakte hij een nieuwe start. ‘In Rusland etste ik veel. Toen ik in Nederland ging wonen, besloot ik alleen nog maar te schilderen en tekenen; grafiek had ik al genoeg gemaakt. Ik begon aan mijn tweede leven als kunstenaar. Ik zag het als een kans: niemand kende mij hier.’

Reizen door Siberië

Toch duurde het even voordat hij hier aardde. ‘De laatste twee jaar in Rusland reisde ik voornamelijk door Siberië, in de wildernis, de toendra, de bergen. Daar maakte ik kennis met kleine, oude volkeren en hun gebruiken en religies. In hun geschiedenis en spiritualiteit heb ik veel waarde voor mijzelf als mens ontdekt. Het lukte me ter plekke niet om mijn ervaringen uit te werken, maar in Nederland was ik daar de eerste jaren vooral mee bezig. Toen ik al die inspiratie had uitgewerkt, begon ik pas om me heen te kijken.’ Hij laat een serie grote werken op papier zien, waar veel zeggingskracht vanuit gaat. Na het afronden van de reeks kreeg hij meer oog voor wat zich rondom hem afspeelde, maar erachter bleef altijd zijn eigen, op oude Siberische culturen gestoelde filosofie schuilgaan. Dit verklaart wellicht het raadselachtige, gevoelsmatige samenkomen van twee werelden in zijn schilderijen.

Droom of nachtmerrie

Kijkend naar zijn werk herkennen we elementen, zoals personages in outfits die soms naar klederdracht neigen en dan weer naar theaterkostuums. De ene keer tekent een gelaat zich duidelijk af tegen een wazige omgeving, dan weer is het juist het gezicht dat we maar niet scherp kunnen krijgen. Als schimmen uit het verleden of vervagende herinneringen: sommige staan nog helder voor de geest, terwijl van andere alleen een glimp, een gevoel of een geur is achtergebleven. Door die ongrijpbaarheid doet zijn werk vaak aan als een droom, die al kijkend kan omslaan in een nachtmerrie. ‘Die thematiek ligt inderdaad dicht bij mij, mijn werk bevindt zich op de grens,’ zegt Bobkin. Hij legt uit: ‘Ik schilder niet bewust een droomwereld, maar ons leven bestaat niet alleen uit wat we zien. Een groot gedeelte speelt zich af in onze gedachten en gevoelens. Dat schilder ik.’ Deze onzichtbare wereld maakt hij zichtbaar, zonder uit te gaan van een directe aanleiding of verhaal. ‘Het beeld ontstaat intuïtief. Het zijn meer vragen dan antwoorden.’

Leeg hoofd

Bobkin vertelt hoe hij te werk gaat: ‘Voor het schilderen maak ik mijn hoofd helemaal leeg. Ik moet geen ideeën hebben, maar begin bij een gevoel van een kleur, die bijvoorbeeld is ontstaan tijdens de wandeling van mijn huis naar mijn atelier.’ Een vlek of een lijn kan vervolgens bepalen hoe hij verder gaat. ‘Tijdens het schilderen openen zich bepaalde kanalen en gebeuren er onverwachte dingen. Wat er op het doek verschijnt, is een verrassing. Het resultaat móet verrassend voor me zijn.’ Hij werkt aan één werk tegelijk, van begin tot eind. ‘Het oppervlak, de verfhuid, vind ik heel belangrijk in een schilderij. Ik breng vrij veel dikke olieverflagen aan, variërend van transparant of half transparant tot dekkend. Omdat ik nat-in-nat schilder, werk ik het liefst maximaal drie dagen aan één schilderij. De doeken die ik langer laat staan, verander ik naderhand meestal volledig.’

Figuratie en abstractie

Hij fotografeert ook, vooral mensen op straat. ‘Ik probeer dan kleine momenten of emoties te vangen. Met fotografie begeef ik me in de werkelijkheid, in tegenstelling tot het schilderen. Daarin kijk ik meer met afstand naar mensen of situaties.’ Het zijn voor hem twee parallelle, autonome werelden, die hij niet met elkaar vermengt. De laatste jaren laat hij in zijn schilderijen de figuratie bovendien steeds meer los, wat af en toe resulteert in vrijwel gehele abstractie. ‘Bij het opzetten van de achtergrond kom ik er soms achter dat alles er al in zit en ik niet verder hoef te gaan. Deze werken laat ik leeg – of eigenlijk helemaal niet leeg, er gebeurt nog steeds van alles.’

‘Ik schilder niet bewust een droomwereld, maar ons leven bestaat niet alleen uit wat we zien. Een groot gedeelte speelt zich af in onze gedachten en gevoelens. Dat schilder ik.’